Als introvert (je zou het niet zeggen, I know), was er niets moeilijkers dan zo’n sociaal samenzijn. Ik wist nooit waar ik moest kijken, waar ik moest gaan staan of zitten en was als de dood dat iemand me aansprak. Small talk was toen al niet aan mij besteed, maar ja: soms ontkwam je er niet aan. Natuurlijk kwam er dan, net op het moment dat je dacht dat je toch echt wegkeek van een blik die de jouwe probeerde te vangen, de onvermijdelijke vraag: “En wat doe jij zoal in het dagelijks leven?”.
Dan is het te hopen dat je een keer een flinke burnout krijgt, of leert van alle andere crises die je voor je kiezen krijgt. En met een beetje geluk kun je je dan weer onthechten van alle ballast die niet bij je hoort, van alles dat je je liet opleggen, en je natuurlijke staat van zijn, namelijk: scheppen, jarenlang in de weg heeft gezeten.
Het is niet voor niks dat écht creatieve mensen hun school vaak niet afmaken, zich moeilijk kunnen aanpassen aan de ‘regels van het spel’, anti-autoritair gedrag vertonen of vaak niet makkelijk in het keurslijf van de maatschappij passen. Ze gaan hun eigen gang. Ze hebben óf geleerd dat hun unieke zelf Genoeg is, of ze hebben het wéér geleerd na jaren van vechten en verzet.
Creatieve mensen hoeven ook nooit te ‘werken’ om een idee te krijgen. Creatieve mensen ‘krijgen’ ideeën – ze zien wat mogelijk is in de toekomst, ze tappen uit een veld waar alles al bestaat en hebben hoogstens een wat fijngevoeliger afgestemde ‘antenne’ om die ideeën op te pikken.
Ik liet ze weer kind zijn. Ik liet ze weer zien hoe begrenzend het woordje ‘niet’ werkt. Dat het er al mee begint met dat je nooit moet zeggen: “Maar zo creatief ben ik helemaal niet!”. Dat ben je namelijk wel. Dat is iedereen. Zo simpel is het.
In mijn geval betekende dat ook: een spoor van mislukte relaties omdat ik constant ‘in die andere wereld’ zit, en het ‘nu’ voor mij een gesloten cirkel is waardoor ik moeilijk functioneer in de normale maatschappij. En een heel ander tijdsbesef heb.